Violet
Het was lawaaiig in de trein en de paardenharen zitting was niet comfortabel. Violet zat achter de kinderjuf, juffrouw Bodean – niet veel ouder dan sommige meisjes – die een zuigeling op haar schoot hield; naast haar zaten aan de ene kant twee meisjes in de peuterleeftijd en aan de andere kant een jongetje. Een kleintje was constant aan het huilen, maar de geluiden werden overstemd door het gerammel van de ramen, het lawaai van de locomotief en het geschuur en geknars van metalen wielen op de rails. Toen de trein de stad uit was gesneld, werden de gebouwen lager en spaarzamer en werd het landschap groen en heuvelachtig.
De groep had het rijtuig voor zichzelf. Een kleine Duitse jongen met strokleurig haar deed een radslag in het gangpad om iedereen aan het lachen te maken, totdat hem gezegd werd dat hij moest gaan zitten.
‘Bewaar dat optreden maar tot Indiana, Joseph,’ zei mevrouw Comstock.
‘Wat is Indiana?’ zei hij.
‘Daar zijn de ouders.’
Violet zat naast een broer en zus met dezelfde, ver uit elkaar staande bruine ogen, die elkaars hand vasthielden en recht voor zich uit keken.
‘Wil jij een poosje bij het raam zitten?’ vroeg Violet aan de jongen.
Hij schudde zijn hoofd.
‘Hoe heet je?’
‘Elmer.’
‘Dit je zus?’ zei Violet terwijl ze wees.
‘Ja. Ik denk dat ze in haar broek gepoept heeft.’
‘Nietes,’ zei het meisje.
‘Hou je kop, Elsie,’ zei hij.
‘Ik ruik niks,’ zei Violet.
Mevrouw Comstock liep het gangpad in, draaide een halve slag om haar grote achterste er enigszins in te passen en sprak de groep toe.
‘Denk erom, kinderen, arbeid is verheffend en ledigheid is zondig. Jullie hebben het geluk dat jullie deze kans krijgen, want jullie worden verlost van armoede en zonde. Jullie nieuwe ouders zullen jullie misschien een nieuwe naam willen geven. Aanvaard die waardig.’
Violet keek boos. Ze wilde geen Sarah of Mary of Helen worden.
‘Is er een probleem, Violet?’ vroeg mevrouw Comstock terwijl ze naast haar rij stil bleef staan.
‘Nee, mevrouw,’ zei ze, want ze had mevrouw Comstock al afgeschreven als potentiële bondgenoot.
Op de bank achter haar stopte juffrouw Bodean een flesje in de mond van de zuigeling en wiegde hem om hem in slaap te sussen.
‘Degenen die katholiek zijn opgevoed, zijn vanaf nu protestant. Praat niet over rituelen en heiligen wanneer je bij je nieuwe familie bent. En dit geldt voor jullie allemaal: praat niet over je vroegere leven in de stad. Probeer het te vergeten. Dat behoort tot het verleden.’ Mevrouw Comstock haalde diep adem en blies haar adem uit alsof ze uit solidariteit ook haar eigen verleden losliet. ‘De rit in de weestrein is ook iets wat je maar beter niet kunt bespreken.’
‘Waarom niet?’ vroeg een meisje met een dunne, grauwe huid dat eruitzag alsof ze tering had.
Mevrouw Comstock zweeg even. ‘Omdat het beter voor je is als je dat niet doet.’
Het meisje knipperde niet-begrijpend met haar ogen – ze was niet tevreden met het antwoord.
‘Maar de mensen die me kiezen, weten toch waar ik vandaan kom.’
‘Natuurlijk, kind. Maar ze zullen er niet aan herinnerd willen worden,’ zei mevrouw Comstock.
Algauw zag Violet alleen nog maar bomen, een gelijkmatig waas van boomstammen en dicht gebladerte. Ze dagdroomde over een eigen kamer, een broer om mee te gaan vissen, een moeder die haar zou leren breien, een vader die haar aan het eind van de dag op zou tillen en rond zou zwaaien. Ze sukkelde in slaap met Elmers hoofd op haar arm.
==
Mevrouw Comstock deelde dubbele boterhammen met mosterd en appels uit, hetzelfde als ze voor de lunch hadden gehad, en kleine bekers gecondenseerde melk. Joseph, de Duitse jongen van de radslagen, knielde op zijn plaats met zijn gezicht naar achteren, hij trok zijn oren naar opzij en rolde met zijn ogen voor de kleintjes achter hem. Hij jodelde.
‘Wat een artiest,’ zei mevrouw Comstock terwijl ze hem op zijn hoofd klopte, maar ze zei niet dat hij zich moest omdraaien. Toen ze verder van de stad af waren, ontspande ze zich een beetje en deed ze zelfs haar muts af. Joseph lachte en sprong bij haar op schoot.
Violet moest aan Nino denken en probeerde zich te herinneren hoe hij eruit had gezien toen ze hem voor het eerst zag. Hij had in Water Street voor zich uit lopen schoppen; zijn armen en benen waren slungelig en zijn neus was te groot voor zijn gezicht. Ze had onder zijn ogen een appel gejat om zijn aandacht te trekken. Hij had haar techniek gecorrigeerd.
‘Wil je me even helpen?’ zei juffrouw Bodean terwijl ze zich omdraaide op haar stoel. ‘Je moet de baby even vasthouden. Dan kan ik Frederick een schone luier geven.’
Violet had nog nooit een baby vastgehouden en wilde er nu niet mee beginnen. ‘Ik heb er nog nooit een vastgehouden.’
‘Er is niets aan. Gewoon blijven zitten en niet bewegen.’ De kinderjuf legde de bundel dwars op Violets schoot. Elmer gluurde ernaar.
‘Wat heeft dat kind?’ vroeg hij. ‘Zijn gezicht ziet eruit als een uitgedroogde appel of zo.’
Violet voelde een vlaag van woede voor het kind, vanwege het gulzige mondje, nog nat van de melk, vanwege de kleine, nutteloze vuistjes en vanwege de lelijke uitslag op de wangetjes, die bultig en roze waren.
==
Ze kregen dekens zodat ze op hun plaats konden slapen. Er was geen licht in de wagon, dus toen het donker werd, nestelden ze zich op allerlei manieren om een prettige houding te vinden. Sommige jongens gaven het op en gingen languit op de grond liggen. De trein ging met een ruk een scherpe bocht om en Violet voelde Elmer naast haar verstarren en toen weer in slaap vallen, met Elsies hoofd in zijn schoot. Ze leunde tegen het raamkozijn, waar haar hoofd steeds tegenaan botste, en ze probeerde haar vurige hoop op een echt gezin dat haar op zou nemen te bedwingen. Ze stelde zich voor dat ze een koe molk in de perzikkleurige dageraad, met haar wang tegen de warme flank, terwijl de dampende room dik boven in de emmer dreef. Ze stelde zich haar bed voor en verbeeldde zich dat haar armen en benen onder een stapel zachte quilts uit staken. Ze probeerde niet aan haar moeder te denken, alleen op hun oude zolderkamer. Bij het laatste beetje zonlicht zat ze zich te verbazen over die eindeloos vlakke wereld met die enorme lucht, totdat het te donker werd om iets te zien en haar ogen dichtvielen.
==
Twee dagen nadat ze New York hadden verlaten, stapten ze uit in Sheridan in Indiana. Het was winderig op het perron; de zon stond hoog aan de hemel en de kinderen – met hun gekreukelde, stoffige kleren, bijbel in de hand – botsten knipperend met hun ogen tegen elkaar aan. De trein vertrok met veel lawaai van knerpend metaal en puffende stoom en ze bleven als een verdwaasd groepje om mevrouw Comstock heen staan. De wind sloeg tegen Violets oren en ze voelde een stekende, onbekende eenzaamheid. Ze had half-en-half een juichende menigte verwacht, zwaaiende ouders die hun nieuwe kinderen in de armen zouden sluiten. Slingers en muziek. Taart en zelfs punch. Maar het was leeg, op een spoorwegwerker na die kratten opstapelde en een zekere meneer Drummond, de plaatselijke coördinator.
Langs hun voeten zeilden pamfletten, die ook op de palen van het station flapperden:
==
KINDEREN ZOEKEN TEHUIS
==
Op 15 juni 1900 zal er een Weldadigheidstrein met weeskinderen aankomen in Sheridan in Indiana. De uitdeling zal om 13.00 uur plaatsvinden in het Operagebouw. Het doel waarvoor deze kinderen komen is het vinden van een thuis in uw midden, vooral onder boeren, waar ze een gelukkig en heilzaam gezinsleven kunnen ervaren, en waar vriendelijke zorg, een goed voorbeeld en moreel onderricht hen zal toerusten voor een leven van zelfvoorziening en nut. Ze staan onder toezicht van de Children’s Aid Society van New York, die hen heeft onderzocht en heeft vastgesteld dat zij goedbedoelende en bereidwillige jongens en meisjes zijn.
Onthoud de tijd en de plaats. Iedereen is uitgenodigd.
==
De kinderen hielden elkaars hand vast zoals hun werd opgedragen en volgden mevrouw Comstock en meneer Drummond, die de hutkoffer droeg – juffrouw Bodean liep achteraan – over het vrijwel lege stadsplein. Een man met paard-en-wagen bleef staan om te kijken. Een vrouw op de stoep van het gerechtsgebouw met een jong meisje aan de hand wees. Violet vroeg zich af of dit haar thuis zou worden. Ze keek om zich heen om te zien of er dingen waren die haar een prettiger gevoel zouden geven. Het was rustig. Het stonk niet. Er lag niet overal mest. Dit hield ze zichzelf voor, maar het enige effect was dat ze zich er nog minder thuis voelde.
In het Sheridan Hotel werden de jongens een kamer in geloodst en de meisjes een andere kamer, waar hun handen en gezichten werden schoongeveegd en waar hun haar werd geborsteld. Ze kregen allemaal een glas verse melk.
‘Lach naar de mensen,’ zei mevrouw Comstock. ‘Beantwoord hun vragen. Gedraag je als een dame en wees netjes. Doe wat men zegt.’
De meisjes kwetterden, likten hun lippen af en maakten zich klaar voor de auditie. Juffrouw Bodean depte de neusjes van de baby’s met een vochtige doek en wreef stevig over hun korstige oogjes.
‘En als we het nu niet leuk vinden waar we heen gaan?’ vroeg Violet.
De andere meisjes werden stil, gingen rechtop zitten en keerden hun hoofd naar haar toe – de angst was op hun gezicht te lezen.
Mevrouw Comstock ademde hoorbaar in en uit door haar neus en keek Violet met vernauwde, strenge ogen aan.
‘Wees dankbaar voor deze gelegenheid, jongedame. Als er een probleem is, kun je naar de Aid Society schrijven. Het adres staat in je bijbel. Maar dan moet het wel serieus zijn. Probeer er het beste van te maken. Bid elke avond.’
Violet luisterde al niet meer. Ze streek het papier dat op haar borst was gespeld glad en keek door de kier in de gordijnen naar de ruige wolken die langs snelden. Ze had in zekere zin altijd al geweten, ook in Aberdeen al, dat ze op zichzelf was aangewezen. Ze gleed nog wat verder in zichzelf, tot in de donkere kern waar niemand bij kon.
‘Meisjes, laat je leiden door wat er in de Bijbel geschreven staat,’ zei mevrouw Comstock. ‘Zeg mij maar na: “Van goedertierenheid en recht wil ik zingen, U, o Here, wil ik psalmzingen.”’
Ernstig en op vlakke toon zeiden de meisjes haar na.
‘“Ik wil acht geven op een onberispelijke wandel. Wanneer zult Gij tot mij komen?”’
Elsie, Elmers zusje, begon te huilen en sloeg haar handen voor haar ogen.
‘Stil maar, kleintje,’ zei juffrouw Bodean sussend.
‘“Ik wandel in oprechtheid mijns harten in mijn huis.”’
‘“Ik wandel in oprechtheid mijns harten in mijn huis,”’ mompelde Violet, zonder op de woorden te letten.
Ze probeerde zich te herinneren hoe het moment waarop ze gedoopt werd in de rivier de Barren had gevoeld – de punten van de wilgentaken die het water raakten en weer terugbogen, de julizon die op haar natte hoofd scheen, de witte jurk die haar moeder in haar met houtsnijwerk versierde cederhouten kist had bewaard, die om haar benen dreef. Ze had zich niet herboren gevoeld. Maar wel hoopvol.
‘Ga in de rij staan voor het toilet, meisjes. We vertrekken over een halfuur.’
==
Er werd een lange rij stoelen op het toneel opgesteld. Het gordijn van zwaar groen fluweel was gesloten, zodat ze niet konden zien wie er allemaal waren, maar ze konden wel het publiek aan de andere kant horen ruisen en ritselen.
‘Jongens eerst, van oudste naar jongste, dan de meisjes, dan juffrouw Bodean met de kleintjes.’
Violet zat naast Eileen, een mager Iers meisje dat een voortand miste, en Maryanne, een halfwees die beweerde dat haar moeder haar over een paar maanden zou komen halen. Niemand zei iets. Elsie hield Elmers hand stevig vast en huilde toen mevrouw Comstock haar wegtrok en naar een stoel aan het eind van de rij bracht. Elmer stak zijn trillende kin in de lucht en keek recht voor zich.
‘Laten we samen psalm 23 zeggen,’ zei mevrouw Comstock terwijl ze hen aankeek en haar hoofd boog. ‘“De Here is mijn herder, mij ontbreekt niets.”’
Een paar kinderen deden mee, andere vormden zonder overtuiging de woorden met hun mond. Violet sloot haar ogen en dacht: kies me, kies me, kies me, kies me.
‘“Ja, heil en goedertierenheid zullen mij volgen al de dagen van mijn leven; ik zal in het huis des Heren verblijven tot in lengte van dagen. Amen.”’
De oudere weesjongen, nummer twaalf, hoestte in zijn vuist in een poging zijn keel te schrapen. Eileen tikte naast Violet met haar voet. De baby had de hik.
Meneer Drummond stak zijn hoofd tussen de gordijnen door en keek naar binnen.
‘Mevrouw Comstock? Er heeft zich een flinke menigte verzameld. Ik denk dat het een heel goede dag wordt.’
Mevrouw Comstock sloeg haar handen tegen elkaar en hield ze voor haar borst. Ze lachte hun een voor een toe.
‘Kinderen,’ zei ze, ‘het is zover.’
Toen de gordijnen met een ruk opengingen, zag Violet alleen maar glanzende ogen waarin het licht van de elektrische lampen in het raamloze operagebouw weerspiegeld werd. De stoelen waren weggehaald en nieuwsgierige kijkers en potentiële gegadigden liepen rond, gaapten de kinderen aan en zwaaiden en lachten. Een paar jonge kinderen zwaaiden terug. Violet wist niet waar ze haar handen moest laten of waar ze moest kijken, of ze een vriendelijk gezicht moest uitkiezen of moest wachten tot ze werd opgemerkt.
De eerste groep kwam op het podium af met potlood en papier in de hand. Een vrouw rende naar het eind, naar juffrouw Bodean, en nam het baby’tje in haar armen.
‘Andrew, kijk,’ zei ze tegen haar man, een forse boer die snel om de anderen heen probeerde te lopen. ‘We nemen deze,’ zei ze tegen juffrouw Bodean. ‘Mogen we hem meteen meenemen?’
‘Vult u even een aanvraagformulier in, mevrouw,’ zei meneer Drummond. ‘U wilt nummer drieëntwintig?’ Hij keek op zijn lijst. ‘Edward Leperdoff, zes maanden oud.’
‘We noemen hem Thomas,’ zei de vrouw snel tegen het gezichtje van de baby. ‘Hij zal Thomas Pugh heten. Vul het papier maar in, Andrew. Dan hou ik onze zoon vast.’
Een ander stel bekeek de vrouw jaloers en boos. Ze liepen naar een van de peuters.
‘Hoe oud is hij?” vroeg de man.
Violet voelde haar kansen wegglippen. De jongsten zullen op een gegeven moment op zijn, bedacht ze terwijl ze haar rug rechtte op haar stoel. Haar lach verkrampte.
‘Bijna drie,’ zei juffrouw Bodean. ‘Heel prettig en volgzaam. Niet ondeugend.’
De vrouw zuchtte, maar knielde voor de jongen.
‘Dag, manneke,’ zei ze. ‘Wil je met ons mee naar huis?’
Het kind leek haar woorden te wegen; zijn ogen vernauwden zich, hij hield zijn hoofd scheef.
‘IJs?’ vroeg hij.
‘Ach, waarom niet,’ zei ze terwijl ze hem een klopje op zijn hoofd gaf. Hij pakte haar hand en sprong van de stoel.
‘Sally, kunnen we hierover praten?’ vroeg de man. Hij riep naar meneer Drummond. ‘Meneer, mogen we hem terugbrengen als we ons bedenken?’
Meneer Drummond draafde op hen af en keek even naar de jongen, die angstig naar hem opkeek.
‘Mocht u niet tevreden zijn met het kind, dan neemt de Society het terug,’ zei meneer Drummond rustig.
‘Zevenentachtig procent van de kinderen die we plaatsen, doen het goed en groeien op tot nuttige mannen en vrouwen,’ voegde mevrouw Comstock eraan toe.
Het jongetje trok zijn hand los en liep achteruit.
‘Stil maar, stil maar,’ zei de vrouw.
‘Frederick,’ zei mevrouw Comstock, ‘ga met je nieuwe moeder mee.’
Het was niet zoals Violet het zich had voorgesteld. De mensen waren niet aardiger op het platteland en ze wilden haar hier net zomin als in de stad.
Helemaal aan de andere kant inspecteerden mannen de oudere jongens alsof het paarden waren.
‘Zwakke handen.’
‘Goeie beenspieren.’
‘Laat me je armen eens zien.’
‘Wel eens op een boerderij gewerkt?’
‘Aan jou heb ik niks.’
‘Te klein.’
‘Ik neem hem.’
Het was Violet duidelijk geworden dat de kleintjes geadopteerd zouden worden en dat de oudere kinderen aan het werk gezet zouden worden. Zij zweefde daar ergens tussenin. Ze voelde de schaamte langzaam onder haar huid branden vanwege de gedachte dat ze als dochter gekozen zou worden, dat ze dit in haar hoofd had overgeslagen en meteen uitkwam bij het gedeelte waarin ze lachte en met haar nieuwe familie custardpudding at in een warme eetkamer.
Toen ze opkeek, stond er een oude man voor haar die naar bier en mest rook.
‘Hoe oud ben je?’
‘Elf,’ zei ze.
Hij nam haar van top tot teen op en rook.
‘Ik heb een meisje nodig om te wassen en te koken. Tegen kost en inwoning.’
Violet haalde snel en oppervlakkig adem, niet in staat voldoende lucht te krijgen, niet in staat te accepteren dat dit het dan zou zijn.
‘Nou, meisje, zeg iets.’
Ze wiebelde met haar hoofd. De man liep door naar de Ierse Eileen. Verderop in de rij schreeuwde en schopte Elsie naar de man die haar had gekozen.
‘Ik kan er geen twee te eten geven,’ legde hij mevrouw Comstock uit. ‘Als ik het kon, zou ik het doen, maar ik kom alleen maar vervangen wat ik ben kwijtgeraakt.’
De Duitse jongen Joseph deed een handstand op zijn stoel tot verrukking van zijn potentiële adoptieouders en het resterende publiek, dat op het volgende schouwspel, de volgende omhelzing en het volgende happy end wachtte.
Een echtpaar van middelbare leeftijd dat laat was binnengekomen, bleef staan en lachte naar Violet.
‘Hoe heet je?’ vroeg de vrouw; ze had een gezicht dat zo zacht was als rijzend deeg.
‘Violet.’
‘Je hebt mooie ogen, Violet,’ zei ze.
‘Dank u, mevrouw,’ zei Violet. Haar handpalmen rustten zwetend op haar knieën.
‘Onze kinderen zijn al volwassen,’ zei de man. ‘We zouden graag een behoeftig kind op willen nemen.’
Violets hoop borrelde naar de oppervlakte. Ze ging rechtop zitten, klaar om te gaan.
‘Hoe oud ben je?’ vroeg de man.
‘Elf,’ zei ze met een lachend gezicht. De opluchting stroomde snel en zoet door haar heen.
‘Maar we wilden eigenlijk een jongen,’ zei de vrouw. ‘We hebben iemand nodig die bij ons wat werk verzet.’
‘Ik kan werken,’ zei Violet, verward door de plotselinge verandering.
‘Daar twijfel ik niet aan,’ ze de man, ‘maar we zijn op zoek naar een jongen.’
‘Het was leuk kennis met je te maken. Succes, kind,’ zei de vrouw. ‘Je krijgt vast een prettig gezin.’
Violet keek de andere kant op – ze kon hun niet laten zien dat haar gezicht betrok en dat de tranen van woede in haar ogen sprongen. Ze had zich laten beetnemen. Ze had gedacht dat ze het verdiende en nu had ze haar terechte beloning gekregen. Ze voelde zich een sukkel, maar daaronder lag iets veel ergers. Dat haar vader altijd gelijk had gehad. Dat ze de kosten om haar te voeden niet waard was.
Aan het eind van vertoning waren er zestien aangenomen. Veertien gingen terug in de trein.
==
Aangezien de kleintjes een tehuis hadden gevonden, nam juffrouw Bodean de trein terug naar New York. Violet zag het als een kans. De Fourth Ward was beter dan een weeshuis. Terwijl de groep op het gazon van het gerechtsgebouw boterhammen met pindakaas at, zocht ze mevrouw Comstock op, die met een zakdoek een appel stond op te poetsen.
‘Mag ik met de kinderjuf mee?’ vroeg Violet. ‘Ik kan werken om u het kaartje terug te betalen.’
Mevrouw Comstock – met haar haar in een scheef knotje – bleef met haar appel bezig.
‘Mevrouw?’
‘Het spijt me, maar dat kan niet,’ zei mevrouw Comstock met een vermoeide maar niet onvriendelijke stem.
‘Ik wil niet verder.’ Ze voelde een nieuwe hulpeloosheid en ze kon de woorden nauwelijks uitbrengen.
‘Maar dat kun jij niet beslissen, hè? Bovendien is de trein in oostelijke richting inmiddels vertrokken,’ zei mevrouw Comstock. ‘Violet, het is beter om niet achterom te kijken.’
‘Wat gebeurt er als niemand ons neemt?’
‘We zullen het erover hebben als het zover is.’
Violet stond met haar voeten aan de grond genageld. Maar ze protesteerde niet, want, zo besefte ze, ze wilde eigenlijk niet echt terug naar New York. Dat zou betekenen dat ze het opgaf en ze wist, zonder het echt te weten, dat terugkeren onmogelijk was.
‘Hier,’ zei mevrouw Comstock en ze gaf Violet de appel. ‘Neem jij hem maar.’
==
Na een nacht met de andere vier meisjes die nog over waren – het ene vond Violet slap en niet de moeite waard, het andere lelijk en irritant, en dan was er nog een ouder meisje dat zich afwendde toen Violet naar haar naam vroeg en een Pools meisje dat geen Engels sprak – zat ze in een trein die verder naar het westen ging, naar Illinois. Elmer zat weer naast haar en trapte tegen de bank tegenover hen.
‘Ik dacht dat ik jou met die man met de modderlaarzen zag,’ zei Violet.
‘Hij stonk en dat zei ik. Hij zei dat ik onverbeterlijk was en gaf me weer terug,’ zei Elmer.
‘Ik dacht ook dat het anders zou zijn.’
‘Ik hoop dat ze aardig voor Elsie zijn,’ zei hij. ‘Ze vindt het niet fijn om alleen te slapen.’
‘Dat kan ze tegen hen zeggen,’ zei Violet. ‘Je hoeft je over haar geen zorgen meer te maken.’
Door het raam zag ze in alle richtingen een waas van velden; het land was boomloos, een lappendeken van vierkanten en lijnen, jonge maïsstengels als groene fonteinen. Ze wilde dat Nino kon zien hoeveel ruimte er was, hoeveel groter de lucht hier leek. Ze wilde dat haar moeder Reginald Smith nooit had ontmoet. Ze wilde dat haar broertje niet dood geboren was.
Mevrouw Comstock ging in het gangpad staan. Nu haar kleine Joseph geadopteerd was, moest ze zich tevredenstellen met het treurige restant.
‘Kinderen,’ zei ze hees. Ze schraapte haar keel en probeerde het opnieuw. ‘Kinderen. Even jullie aandacht.’
Het Poolse meisje keek naar haar schoot. Ze vormde woorden met haar mond en sloeg een kruis. Een van de onbehouwen oudere jongens lachte als een ezel en zei iets tegen zijn vriend – het enige dat Violet verstond was ‘ouwe zeur’. Het oudere meisje keerde zich om en zei dat ze stil moesten zijn, wat hen alleen maar aanmoedigde om gekke bekken achter haar hoofd te trekken.
‘William, Patrick,’ zei mevrouw Comstock, ‘ophouden.’
Violet had met haar te doen, met haar afhangende gezicht en haar gekreukelde jurk die een beetje scheef zat. Mevrouw Comstock zag eruit alsof ze het niet meer zo goed wist, alsof ze wakker was geworden en toen tot de ontdekking was gekomen dat ze in de trein zat zonder een flauw idee te hebben hoe ze dit stelletje ongeregeld moest leiden. Violet stak haar hand uit om het geschop van Elmer op te laten houden.
‘Wees niet ontmoedigd,’ zei mevrouw Comstock. Ze stak haar kin in de lucht en keek hen niet aan. Bluffen ging haar niet goed af. Zelfs de jongsten keken naar de grond, in verlegenheid gebracht door haar slechte acteerwerk en hun schamele kansen. ‘Er komen nog meer dan genoeg kansen voor jullie.’
Een van de oudere jongens gaf zijn vriend een por met zijn elleboog en knikte naar het lelijke meisje Nettie, met haar ruwe, rode gezicht en haar te ver uiteen staande ogen.
‘Meer dan genoeg kansen voor jou, makker,’ zei hij.
‘Krijg de klere, Patrick,’ zei hij terwijl hij met zijn schouder tegen zijn vriend duwde. Hij stond op en plofte op een andere plaats neer.
Nettie stak haar onderlip naar voren en wendde haar gezicht helemaal naar het raam. Violet had geen zin om medelijden met haar te hebben, want ze had de avond ervoor al het beddengoed ingepikt en ze stonk naar rapen. Mevrouw Comstock stond daar met iets geopende mond, alsof ze wachtte om een vraag te beantwoorden.
‘Waardigheid, kinderen,’ zei ze ten slotte terwijl ze met haar hoofd schudde. ‘Jullie hebben zelf jullie waardigheid in de hand.’
Een jongen die Frank heette en alleen zat, begon te huilen. De zon scheen door zijn grote, doorschijnende oren. Elmers lip trilde toen hij de tranen van de andere jongen zag.
‘Hé, hou daarmee op,’ zei Violet. Ze kneep in Elmers mollige been totdat hij boos haar hand wegsloeg en de aandrang tot huilen voorbij was.
‘Mevrouw?’ Een jonge jongen achter in de wagon stak zijn hand op. Zijn neus zat onder de sproeten, die goed bij zijn kastanjekleurige haar pasten.
Mevrouw Comstock liep door het gangpad naar hem toe terwijl haar rok tegen de banken ruiste.
‘Ja, Herbert?’
‘Is het waar dat we katoen moeten plukken, net als slaven?’
‘Wie heeft je dat verteld?’
‘Dat hebben de jongens gezegd.’
Mevrouw Comstock liet haar blik even op de jongens om hem heen rusten. Ze keken naar hun schoot.
‘Jongens moeten niet praten over dingen waar ze geen verstand van hebben,’ zei ze rustig terwijl de strengheid in haar stem terugkeerde. ‘Jullie zullen de kans krijgen een normaal leven te leiden. Onthoud dat je in Gods hand bent.’
Herbert lachte van opluchting – hij was te jong om beter te weten. ‘Mevrouw?’
‘Ja, Herbert?’
‘Mag ik naast u komen zitten?’
De schouders van mevrouw Comstock werden zachter en haar mond krulde zich in een droevige glimlach.
‘Ja, Herbert,’ zei ze. ‘Pak je bijbel en kom mee.’
De jongen holde naar voren en mevrouw Comstock kwam achter hem aan. Ze botste overal tegenaan toen de trein heen en weer slingerde.
‘Nu komt Illinois,’ zei ze tegen hen. ‘Jullie nieuwe thuis.’
Violet keerde zich om en keek weer recht vooruit terwijl ze haar handen tot vuisten balde. Ze deed haar ogen dicht en zei inwendig dat ze er klaar voor was.